zee |
Onze Noordzee is vol gevaren. Je hoeft niet zozeer schrik te hebben om Jaws of het Monster van Loch Ness tegen te komen, maar helemaal ongevaarlijk is de Noordzee nu ook weer niet. Misschien geen Jaws, maar toch wel het vernoemen waard is de Pieterman, een vis.
Stroming |
De getijden
Getijden worden veroorzaakt door de
aantrekkingskrachten tussen de aarde, zon en maan. Watermassa’s komen in
beweging.
Afhankelijk van je
positie op aarde, zijn er ook verschillende getijden. Op het Noordelijk
halfrond (en dus ook bij ons) zijn de getijden halfdagelijks, dwz. dat
er 2 keer hoog- en 2 keer laagwater is per 24 uur. Dagelijks komen de
getijden ongeveer 50 minuten later. Het hoogteverschil tussen hoog- en
laagwater kan tot 14 meter bedragen. Aan onze kust is dit ongeveer 4-5
meter.
Per maanomloop (28 dagen)
zijn er 2 doodtij en 2 springtij. Periodes. Bij
springtij is het laagwater
(eb) heel erg laag. Het hoogwater (vloed) is heel erg hoog. Er is dus
veel hoogteverschil tussen eb en vloed. Bij
doodtij is er heel weinig
verschil tussen eb en vloed.
Een getij duurt dus ongeveer 6 uur.
In deze tijdspanne is er echter verschil in snelheid. De snelheid is het
grootst tussen het 3de en het 4de uur, het laagst
bij het 1ste en laatste uur. Tussen 2 getijden is er bijna
een half uur zonder hoogteverschil.
Verder zijn de getijden
nog afhankelijk van lokale factoren zoals kustlijn, diepte van de zee,
bodemsamenstelling.
Zeewind:
Gedeeltelijke Zoper:
De zeebodem De Golven Een van de mooiste en nog steeds niet
volledig begrepen natuurverschijnselen is de beweging van het oppervlak
van de oceanen. Golven die geboren worden uit stormen op volle zee
leggen soms duizenden kilometers af voordat ze hun laatste energie
uitspugen op een strand of rif. Elke golf die je pakt met surfen is
anders, hoe ontstaan deze muren van water?
Wind is de grootste energiebron voor het laten ontstaan van golven.
Er hoeft echt maar een klein briesje over een glad wateroppervlak te
waaien en er ontstaan miniscule golfjes (ripples). Deze kleine
golfjes zorgen voor een vergroot wateroppervlak dat blootgesteld
wordt aan de wind en een resulterende opbouw aan wrijving en druk
zorgt voor het ontstaan van de eerste echte (kleine) watergolven.
Met het ontstaan van een lage
drukgebied boven de oceaan beginnen winden te waaien en deze geven hun
energie dus voor een deel door aan het wateroppervlak. De oceaan wordt
een klotsbak met “choppy” water, waarin de golven zich in dezelfde
richting als de wind voortbewegen. Als de windsnelheden toenemen zullen
ook de golfhoogtes groter worden. Een andere belangrijke factor voor het
opbouwen van golfhoogtes is de zogenaamde fetch: de tijdsduur van
en het oppervlak waarover de wind waait. Om grote golven te laten
ontstaan moet er dus een krachtige wind gedurende een lange periode in
dezelfde richting over een groot oppervlak van de oceaan waaien.
Een voorbeeld: als een 20 knopen wind
minstens 10 uur lang over een traject van 125 km waait zal 10% van de
golven die ontstaan gemiddeld 3.3 m (10.8 ft) hoog worden.
Voor een gemiddelde “hughe motherfucker” die breekt op o.a. Jaws of
Mavericks (big waves rond de 15-20 m) moet er 3 dagen lang een 50!
knopen wind waaien over 2500 km...
Maar er gebeurt nog meer voordat zo’n mooi krullende golf jou en je
plankje op het rif te pletter smijt! In een lage drukgebied waaien
de winden altijd in een cirkel om het midden van het drukgebied
heen, en daarom verspreiden de golven zich dan ook in een cirkel in
elke richting, weg van de depressie. Als de door de wind opgewekte,
versgeboren golven midden op de oceaan buiten het stormgebied
uitlopen, of de wind gaat liggen, gaan de golven zichzelf sorteren
en zo ontstaat het bekende fenomeen dat we
swell noemen.
Hierdoor verdwijnen deze kleinere golven al snel wanneer ze zich eenmaal
buiten de depressie bevinden. De grotere golven in een set sorteren
elkaar op golflengte, een fenomeen dat dispersie wordt genoemd.
De sets met de grootste golflengtes gaan het snelst en zullen dus ook
het eerst de kust bereiken. Het aantal golven per set verschilt per
depressie waarin de sets geboren zijn. Golven die van stormen ver op de
open oceaan komen en die dus tijdens hun reis heel veel tijd hebben
gehad om zich te sorteren binnen de sets worden ook wel
groundswell
genoemd. Deze groundswell wordt gekenmerkt door lange (> 10 sec.)
golfperiodes: simpelweg de tijdsduur tussen twee elkaar volgende
golven. Locale windswells hebben veel minder tijd gehad om zich te
organiseren aangezien dit een langzaam proces is en dat resulteert in
een "choppy" oppervlak met veel lagere periodes (4 a 5 sec.) tussen de
golven.
De branding:
Toegepast op
het kitesurfen, moeten we rekening houden met:
Een gouden tip: vraag
info aan de “locals”. Zij kunnen je voldoende informeren over de
omstandigheden, wind, weer en getijden.
Bij een wind uit zee zal het oppervlaktewater door wrijving naar land
worden gestuwd. Om het peil te handhaven, moet dit water ook weer worden
afgevoerd. Dit gebeurt langs de bodem. We hebben nu dus te maken met een
bovenstroom naar land en een onderstroom naar zee.
Nu is de bovenstroom zeewaarts en om het evenwicht weer te herstellen de
onderstroom landwaarts. Voor zwemmers (in de bovenstroom) is de zee nu
gevaarlijk doordat hij rustig en ongevaarlijk lijkt. De golven worden
namelijk "tegengewerkt" door de tegengestelde windrichting. Zwemmers
gaan vaak te ver in zee en vergeten dat ze tegen de stroom in terug
moeten
zwemmen. Ook drijfmiddelen worden met de bovenstroom zeewaarts gevoerd.
Komt de wind schuin uit zee, dan wordt de stroomkracht als het ware in
tweeën gesplitst. Het ene gedeelte veroorzaakt een zoper (stroming
evenwijdig aan de kust). Het andere deel een bovenstroom naar het strand toe
Komt de wind schuin uit zee, dan wordt de stroomkracht als het ware in
tweeën gesplitst. Het ene gedeelte veroorzaakt een zoper (stroming
evenwijdig aan de kust), het andere deel een bovenstroom naar het strand
toe.
Hoe groter de hoek kust-windrichting hoe sterker de
bovenstroom (en hoe zwakker de zoper).
Je kunt het geheel dus zien als een ontbinding in vectoren. De vector
evenwijdig aan de kust is de zoper, de vector haaks op de kust is
de boven of onderstroom.
Wanneer je dichter bij de kust komt wordt de zee ondieper. De golven
komen dus in steeds ondieper water. Door de afremming aan de onderkant
(golfdal) tegen de bodem, zal er op een gegeven ogenblik niet voldoende
water meer zijn om een hele golf op te bouwen. De golfhoogte is op dat
moment groter dan de diepte van het water. De voorzijde wordt hol en
slaat om door de zwaartekracht. Je krijgt nu de witte koppen op de
golven. De golf is nu op z’n sterkst (en dus ook het gevaarlijkst).
-
eb en vloed: Op sommige
plaatsen is er bij hoogwater nauwelijks strand of ruimte om je kite op
te laten. Bij laagwater heb je mooi zicht op het strand. Je ziet nu
mogelijke rotsen, oesterpartijen en je hebt ook duidelijk zicht op de
mogelijke golfbrekers.
-
Stromingen: getijden
zorgen voor stroming. Als de stroming tegen de wind in gaat verschijnen
er golfjes. Je kite herstarten uit het water wordt moeilijk omdat de
stroming zorgt dat er geen spanning op je lijnen komt en je kite naar je
toekomt. Het voordeel is dat je niet veel power nodig hebt; de stroming
brengt je bijna vanzelf upwind.
Als de stroming en de wind in dezelfde richting zitten, heb je
veel meer kracht nodig om tegen de wind in te varen. Als je nu al je
grootste kite hebt bovengehaald zit er maar 1 ding op: wachten op het
volgende tij.