zee

Onze Noordzee is vol gevaren. Je hoeft niet zozeer schrik te hebben om Jaws of het Monster van Loch Ness tegen te komen, maar helemaal ongevaarlijk is de Noordzee nu ook weer niet. Misschien geen Jaws, maar toch wel het vernoemen waard is de Pieterman, een vis.

Er komen in de Noordzee twee soorten voor: de grote en de kleine pieterman. de grote en de kleine pieterman. De grote pieterman kan tot 40 cm groot worden, de kleine pieterman wordt hooguit 16 cm lang en valt veel vaker tot dicht bij de kust te vinden. Alleen de ogen en rugvinnen van ingegraven pietermannen steken boven het zand uit. De voorste stekels van de rugvinnen en de kieuwdeksels van beide soorten bevatten groeven die in verbinding staan met gifklieren. Als een zwemmer op de rugvin stapt, komt er vrijwel meteen gif via de wond in de bloedbaan. Het gif tast de bloedcellen aan en veroorzaakt een felle pijn. Andere mogelijke gevolgen van een steek van een pieterman zijn hartklachten, ademhalingsstoornissen en bewusteloosheid. Schoonmaken met heet water en/of azijn inactiveert het gif en helpt om de pijn te verminderen. De dosis gif van de kleine pieterman zorgt wel voor een vervelende pijn, maar is zelden gevaarlijk. De dosis gif van de grote pieterman kan zo groot zijn, dat kleine kinderen en gevoelige volwassenen een shock oplopen.

Stroming

De getijden

Getijden worden veroorzaakt door de aantrekkingskrachten tussen de aarde, zon en maan. Watermassa’s komen in beweging. Afhankelijk van je positie op aarde, zijn er ook verschillende getijden. Op het Noordelijk halfrond (en dus ook bij ons) zijn de getijden halfdagelijks, dwz. dat er 2 keer hoog- en 2 keer laagwater is per 24 uur. Dagelijks komen de getijden ongeveer 50 minuten later. Het hoogteverschil tussen hoog- en laagwater kan tot 14 meter bedragen. Aan onze kust is dit ongeveer 4-5 meter.

Per maanomloop (28 dagen) zijn er 2 doodtij en 2 springtij. Periodes. Bij springtij is het laagwater (eb) heel erg laag. Het hoogwater (vloed) is heel erg hoog. Er is dus veel hoogteverschil tussen eb en vloed. Bij doodtij is er heel weinig verschil tussen eb en vloed. Een getij duurt dus ongeveer 6 uur. In deze tijdspanne is er echter verschil in snelheid. De snelheid is het grootst tussen het 3de en het 4de uur, het laagst bij het 1ste en laatste uur. Tussen 2 getijden is er bijna een half uur zonder hoogteverschil. Verder zijn de getijden nog afhankelijk van lokale factoren zoals kustlijn, diepte van de zee, bodemsamenstelling.

De wind

Zeewind: 
Bij een wind uit zee zal het oppervlaktewater door wrijving naar land worden gestuwd. Om het peil te handhaven, moet dit water ook weer worden afgevoerd. Dit gebeurt langs de bodem. We hebben nu dus te maken met een bovenstroom naar land en een onderstroom naar zee. Baders, die op de bodem staan, zullen last kunnen ondervinden van de onderstroom naar zee aan de benen en de bovenstroom naar land aan het bovenlichaam. Door de tegenovergestelde krachten lopen zij een zeer groot risico om te vallen. Zij komen dan in de onderstroom en stromen zeewaarts.

zeewind

Landwind:
Nu is de bovenstroom zeewaarts en om het evenwicht weer te herstellen de onderstroom landwaarts. Voor zwemmers (in de bovenstroom) is de zee nu gevaarlijk doordat hij rustig en ongevaarlijk lijkt. De golven worden namelijk "tegengewerkt" door de tegengestelde windrichting. Zwemmers gaan vaak te ver in zee en vergeten dat ze tegen de stroom in terug moeten zwemmen. Ook drijfmiddelen worden met de bovenstroom zeewaarts gevoerd.

landwind

Gedeeltelijke Zoper:
Komt de wind schuin uit zee, dan wordt de stroomkracht als het ware in tweeën gesplitst. Het ene gedeelte veroorzaakt een zoper (stroming evenwijdig aan de kust). Het andere deel een bovenstroom naar het strand toe Komt de wind schuin uit zee, dan wordt de stroomkracht als het ware in tweeën gesplitst. Het ene gedeelte veroorzaakt een zoper (stroming evenwijdig aan de kust), het andere deel een bovenstroom naar het strand toe. Hoe groter de hoek kust-windrichting hoe sterker de bovenstroom (en hoe zwakker de zoper). Je kunt het geheel dus zien als een ontbinding in vectoren. De vector evenwijdig aan de kust is de zoper,  de vector haaks op de kust is de boven of onderstroom.

zoper

gedeeltelijke zoper

De zeebodem

zandbankenDe zeebodem is geen vlakke bodem. Wanneer je een stuk in zee loopt kan het zijn dat het ineens weer ondiep wordt. Je staat op dat moment op een zandbak. Het water komt over de zandbanken richting strand. Het zal echter ook terug moeten en dat doet het water via een mui. Een mui is een stroming tussen twee zandbanken in richting zee.
muien en zwinnen
De diepten tussen de zandbanken in, parallel aan de kust noemen we zwinnen. Het water uit de zwinnen zal richting mui stromen en weer afgevoerd worden richting zee. Als je dus over het midden van een zandbank de zee in loopt zul je naar de linker of de rechter kant van de zandbank getrokken worden. Als je in de buurt komt van een mui moet je oppassen. Het kan namelijk gebeuren dat je nu mee getrokken wordt door de stroming richting open zee.

De Golven

Een van de mooiste en nog steeds niet volledig begrepen natuurverschijnselen is de beweging van het oppervlak van de oceanen. Golven die geboren worden uit stormen op volle zee leggen soms duizenden kilometers af voordat ze hun laatste energie uitspugen op een strand of rif. Elke golf die je pakt met surfen is anders, hoe ontstaan deze muren van water?

Wind is de grootste energiebron voor het laten ontstaan van golven. Er hoeft echt maar een klein briesje over een glad wateroppervlak te waaien en er ontstaan miniscule golfjes (ripples). Deze kleine golfjes zorgen voor een vergroot wateroppervlak dat blootgesteld wordt aan de wind en een resulterende opbouw aan wrijving en druk zorgt voor het ontstaan van de eerste echte (kleine) watergolven.

Met het ontstaan van een lage drukgebied boven de oceaan beginnen winden te waaien en deze geven hun energie dus voor een deel door aan het wateroppervlak. De oceaan wordt een klotsbak met “choppy” water, waarin de golven zich in dezelfde richting als de wind voortbewegen. Als de windsnelheden toenemen zullen ook de golfhoogtes groter worden. Een andere belangrijke factor voor het opbouwen van golfhoogtes is de zogenaamde fetch: de tijdsduur van en het oppervlak waarover de wind waait. Om grote golven te laten ontstaan moet er dus een krachtige wind gedurende een lange periode in dezelfde richting over een groot oppervlak van de oceaan waaien. Een voorbeeld: als een 20 knopen wind minstens 10 uur lang over een traject van 125 km waait zal 10% van de golven die ontstaan gemiddeld 3.3 m (10.8 ft) hoog worden. Voor een gemiddelde “hughe motherfucker” die breekt op o.a. Jaws of Mavericks (big waves rond de 15-20 m) moet er 3 dagen lang een 50! knopen wind waaien over 2500 km...

onstaan van swellMaar er gebeurt nog meer voordat zo’n mooi krullende golf jou en je plankje op het rif te pletter smijt! In een lage drukgebied waaien de winden altijd in een cirkel om het midden van het drukgebied heen, en daarom verspreiden de golven zich dan ook in een cirkel in elke richting, weg van de depressie. Als de door de wind opgewekte, versgeboren golven midden op de oceaan buiten het stormgebied uitlopen, of de wind gaat liggen, gaan de golven zichzelf sorteren en zo ontstaat het bekende fenomeen dat we swell noemen.

een "set" van 6 golvenGolven reizen in zogaamde sets (zie het voorbeeld met een set van zes golven) waarin de golven zich sorteren. Golven met een kleine golflengte (de afstand tussen twee golven) absorberen elkaars energie, en geven hun energie binnen de set door aan de middelste, hogere golven (zie voorbeeld: de kop en staart van de set zijn kleinere golven dan die in het midden).

Hierdoor verdwijnen deze kleinere golven al snel wanneer ze zich eenmaal buiten de depressie bevinden. De grotere golven in een set sorteren elkaar op golflengte, een fenomeen dat dispersie wordt genoemd. De sets met de grootste golflengtes gaan het snelst en zullen dus ook het eerst de kust bereiken. Het aantal golven per set verschilt per depressie waarin de sets geboren zijn. Golven die van stormen ver op de open oceaan komen en die dus tijdens hun reis heel veel tijd hebben gehad om zich te sorteren binnen de sets worden ook wel groundswell genoemd. Deze groundswell wordt gekenmerkt door lange (> 10 sec.) golfperiodes: simpelweg de tijdsduur tussen twee elkaar volgende golven. Locale windswells hebben veel minder tijd gehad om zich te organiseren aangezien dit een langzaam proces is en dat resulteert in een "choppy" oppervlak met veel lagere periodes (4 a 5 sec.) tussen de golven.

mooie setAls er een mooie swell breekt en jij ligt met je plankje in het water wil je het liefst dat er op dat moment geen wind waait of dat er een offshore wind staat die de golven hol blaast. Goede golven ontstaan namelijk ver op zee door een storm die al lang verdwenen is op het moment dat de golven de kust bereiken. Een mooie swell die de kust bereikt wordt echter vaak verstoord door zogenaamde “windchop”: de wind die op dat moment aan de kust waait veroorzaakt kleine golven die door de swell heen lopen en breken. In Nederland en België is dit helaas heel vaak het geval, dat is nu eenmaal het karakter van onze bruine klotsbak. Toch kun je behoorlijk mooie dagen in de Noordzee beleven, waar je op moet letten is een flinke depressie op de Atlantische Oceaan die langs de westkust van Groot Brittanië in Noordoostelijke richting naar Noorwegen trekt. Op het moment dat deze depressie boven Groot Brittanië komt te liggen kunnen de golven de Noordzee binnen lopen en richting ons landje rollen waar ze na 1 tot 2 dagjes reizen zullen breken.

De branding:
Wanneer je dichter bij de kust komt wordt de zee ondieper. De golven komen dus in steeds ondieper water. Door de afremming aan de onderkant (golfdal) tegen de bodem, zal er op een gegeven ogenblik niet voldoende water meer zijn om een hele golf op te bouwen. De golfhoogte is op dat moment groter dan de diepte van het water. De voorzijde wordt hol en slaat om door de zwaartekracht. Je krijgt nu de witte koppen op de golven. De golf is nu op z’n sterkst (en dus ook het gevaarlijkst).

Toegepast op het kitesurfen, moeten we rekening houden met:
- eb en vloed: Op sommige plaatsen is er bij hoogwater nauwelijks strand of ruimte om je kite op te laten. Bij laagwater heb je mooi zicht op het strand. Je ziet nu mogelijke rotsen, oesterpartijen en je hebt ook duidelijk zicht op de mogelijke golfbrekers.
- Stromingen: getijden zorgen voor stroming. Als de stroming tegen de wind in gaat verschijnen er golfjes. Je kite herstarten uit het water wordt moeilijk omdat de stroming zorgt dat er geen spanning op je lijnen komt en je kite naar je toekomt. Het voordeel is dat je niet veel power nodig hebt; de stroming brengt je bijna vanzelf upwind.  Als de stroming en de wind in dezelfde richting zitten, heb je veel meer kracht nodig om tegen de wind in te varen. Als je nu al je grootste kite hebt bovengehaald zit er maar 1 ding op: wachten op het volgende tij.

Een gouden tip: vraag info aan de “locals”. Zij kunnen je voldoende informeren over de omstandigheden, wind, weer en getijden.