STROMING

Er zijn verschillende oorzaken van stroming:

Zeestroom

Zeestromen zijn continue bewegingen van het oceaanwater, voor het grootste deel veroorzaakt door de energie van de zon. Deze stromen vormen een complex en veranderlijk verschijnsel. Ze worden onderscheiden van de getijdestromen die een cyclisch karakter hebben. Zeestromen worden beschreven door de fysische oceanografie. Binnen de oceanen bevinden zich hoofdcirculaties die bestaan uit meerdere stromen. De hoofdcirculaties staan met elkaar in verbinding met een wereldwijde transportband, de thermohaliene circulatie. Dit is een combinatie van zeestromingen aan de oppervlakte, onderzeese stromingen, en opwellingen die samen de algemene circulatie vormen die het warmtetransport over de aarde verzorgt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen warme en koude stromen. Waar deze aan elkaar grenzen, treedt vaak frontogenese op, de vorming van fronten. Ook komt daar veel mist voor. De stromingen zijn te zien op verschillende soorten satellietbeelden.

De belangrijkste invloeden voor het ontstaan en de instandhouding van zeestromen zijn:

De eerste twee brengen een stroming op gang, de laatste twee treden alleen op als er al beweging is. Andere invloeden zijn dieptecontouren, kustlijnen en andere stromen.

Zeestromen verzorgen een enorm warmtetransport en zijn daarmee van grote invloed op het weer. Zo heeft Noordwest-Europa een zacht klimaat door de invloed van het warme water van de Golfstroom, die langs de Europese kust warm water uit het gebied van de Antillen aanvoert. Hierdoor heeft Amsterdam een gemiddeld hogere temperatuur dan New York, terwijl New York even noordelijk ligt als Madrid en Barcelona.

zie ook zee voor meer info inzake de zeestromen in de Noordzee.

Tijstroom

Getijstroom of tijstroom is een horizontale waterbeweging die optreedt onder invloed van de getijden. Een getijstroom is daarom een periodiek wisselende stroom.

De getijden komen voort uit de getijgolf in de Noordelijke Atlantische oceaan; de Noordzee zelf is te klein en te vlak om een noemenswaardige invloed te hebben. Eb en vloed wisselen zich af in een ritme van 12,5 uur. De getijgolf loopt, op grond van het Corioliseffect, om Schotland heen tegen de klok in langs de Engelse kust.

Ebstroom en vloedstroom

Aan onze kust verandert het getij twee keer per dag. De ebstroom en vloedstroom zijn een gevolg van de getijdenwerking. Het is iedere keer 25' later hoog of laagwater. Per 24 uur dus 50 minuten. Dit komt doordat de aarde rond haar as draait in +/-24 uur. De maan draait rond de aarde, maar na 24 uur staat ze nog niet op exact dezelfde plaats. De maan heeft dan nog 50 minuten nodig. Dit is de reden waarom de getijden iedere dag verschillen. Wanneer de zon - aarde - maan op 1 lijn staan, zorgt dit voor extra aantrekkingskracht. Het gevolg is springtij. Het water komt hoger bij hoogwater en lager bij laagwater. De stromingen zullen dus ook sterker zijn, aangezien de afstand tussen hoog- en laagwater groter is, maar dit in eenzelfde tijdspanne. Het tijdstip van springtij is 2 dagen (52 uur)  na volle maan of nieuwe maan. Wanneer de zon en maan t.o.v. de aarde in een rechte hoek staan, krijgen we doodtij. Er is relatief 'weinig' verschil tussen hoog- en laagwater en dus minder stroming. Het tijdstip van doodtij is 2 dagen (52u) na het eerste en laatste kwartier.

Eb is de zuid-westelijk gerichte stroom (richting Frankrijk) welke zich langs onze Belgische Kust gemiddeld voortdoet van plus minus 2 uur vóór tot plus minus 3 uur na Laagwater.

Vloed is de noord-oostelijk gerichte stroom (richting Nederland) welke zich langs onze Belgische Kust gemiddeld voortdoet van plus minus twee uur vóór tot plus minus 3 uur na Hoogwater.

Kentering: Is het ogenblik waarop de stroom van richting gaat veranderen, plus minus 3uur na Hoog- /Laagwater.

De richting en snelheid van de getijstroming is niet constant. Stromingen worden genoemd naar de richting waartoe zij vloeien, dit in tegenstelling met de winden die benoemd worden naar de richting van waaruit zij waaien. Daarnaast hebben we de overgangen van vloed naar eb en van eb naar vloed die we de "kentering” noemen. Wij hebben dus twee kenteringen, wanneer vloedstroming overgaat naar ebstroming en wanneer ebstroming overgaat naar vloedstroming. De stroomrichting draait zoals het getij zelf tegenwijzerzin

Hoogwater vloedstroom (Oostnoordoostroming) richting Nederland
HW +1 vloedstroom (Oostnoordoostroming) richting Nederland
HW +2 vloedstroom (Oostnoordoostroming) richting Nederland
HW +3 kentering richting zee NNW
LW -2 ebstroom (westzuidweststroming) richting Frankrijk
LW -1 ebstroom (westzuidweststroming) richting Frankrijk
Laagwater ebstroom (westzuidweststroming) richting Frankrijk
LW +1 ebstroom (westzuidweststroming) richting Frankrijk
LW +2 ebstroom (westzuidweststroming) richting Frankrijk
LW +3 ketering richting strand ZZO
HW -2 vloedstroom (Oostnoordoostroming) richting Nederland
HW -1 vloedstroom (Oostnoordoostroming) richting Nederland

Stroming ten gevolge van wind

Naast golven zal de wind ook stroming in het water creëren. Dominante winden zoals de passaten en westenwinden oefenen een meeslepende kracht uit op het wateroppervlak. Ze zorgen voor grote stromingen naar het oosten en naar het westen. Als je goed naar naastliggende kaart kijkt, zie je dat de winden en oceaanstromingen niet precies hetzelfde patroon volgen. De stromingen buigen onderweg door de ligging van de continenten naar elkaar toe en vormen grote stromingscirkels ook circulatiegyres genaamd. Ook al is de wind de motor achter deze stromingen, toch volgen de stromingen niet hetzelfde pad als de wind.

Zeewind: 
Bij een wind uit zee zal het oppervlaktewater door wrijving naar land worden gestuwd. Om het peil te handhaven, moet dit water ook weer worden afgevoerd. Dit gebeurt langs de bodem. We hebben nu dus te maken met een bovenstroom naar land en een onderstroom naar zee. Baders, die op de bodem staan, zullen last kunnen ondervinden van de onderstroom naar zee aan de benen en de bovenstroom naar land aan het bovenlichaam. Door de tegenovergestelde krachten lopen zij een zeer groot risico om te vallen. Zij komen dan in de onderstroom en stromen zeewaarts.

 

Zeewind:

Landwind:
Nu is de bovenstroom zeewaarts en om het evenwicht weer te herstellen de onderstroom landwaarts. Voor zwemmers (in de bovenstroom) is de zee nu gevaarlijk doordat hij rustig en ongevaarlijk lijkt. De golven worden namelijk "tegengewerkt" door de tegengestelde windrichting. Zwemmers gaan vaak te ver in zee en vergeten dat ze tegen de stroom in terug moeten zwemmen. Ook drijfmiddelen worden met de bovenstroom zeewaarts gevoerd.
 

Landwind:

Zijwaartse wind en wind schuin uit zee:
Komt de wind schuin uit zee, dan wordt de stroomkracht als het ware in tweeën gesplitst. Het ene gedeelte veroorzaakt een zoper (stroming evenwijdig aan de kust). Het andere deel een bovenstroom naar het strand toe. Hoe groter de hoek kust-windrichting hoe sterker de bovenstroom (en hoe zwakker de zoper). Je kunt het geheel dus zien als een ontbinding in vectoren. De vector evenwijdig aan de kust is de zoper,  de vector haaks op de kust is de boven of onderstroom.
 

Zijwaartse wind:

Stroming ten gevolge van golven

De muistroom

Een muistroom is een stroming in het water nabij de kust, die zeewaarts gericht is, en aangedreven door brekende golven. De stroming vindt met name plaats in de openingen tussen de zandbanken of de diepere gedeeltes op het strand. Deze stroming wordt veroorzaakt doordat water zich achter banken of andere obstakels kan ophopen en via de diepste plekken een weg terug naar zee zoekt via de mui, ook wel suatiegeul genoemd. Een muistroom is geen onderstroom.

Parallel aan het strand ligt vaak een zandbank met tussen de zandbank en het strand een dieper gedeelte. Zo'n diepe geul heet een zwin. De ophoping van water achter een obstakel zoals een zandbank ontstaat meestal door golfopzet. Als de golven precies loodrecht op de kust aankomen ontstaat een regelmatige onderstroom, maar als de golven onder een (kleine) hoek invallen zorgt de brandingsstroom voor een stroming langs de kust. Als er dan een kleine verandering in het kustprofiel is, kan dat de plek zijn waar het water weer zeewaarts stroomt. Dit is dan de mui. Bij een zandstrand zonder harde elementen (rotsen, strandhoofden) kan de mui iedere dag op een andere plaats optreden. Bij een harde constructie wordt deze stroom altijd onderbroken, dus langs strandhoofden ontstaan vrijwel altijd muien.

Omdat een muistroom aangedreven wordt door brekende golven treedt deze ook op langs kusten zonder getij. Muistromen zijn meestal vrij smal, maar hebben de neiging om algemener, breder en sneller te zijn, als de brekende golven groot en krachtig zijn, zoals bijvoorbeeld bij deining langs oceaankusten. Een zwin kan zowel door de muistroom als door de getijstroom ontstaan. Een zwin door het getij ontstaat vooral als het moment van hoogwater langs de kust op korte afstand varieert. Dit is zo bij zeegaten. De watergang waardoor water wegstroomt, het zwin, ligt bij een muistroom veroorzaakt door brekende golven, meestal loodrecht op de kust. Bij een zwin die door getij ontstaat ligt deze vaak onder een hoek.

muistroom:

Invloed getijden op de muistroom

De gevaarlijkste muistromen ontstaan tegelijkertijd met de ebstroming, waarbij zowel de stroming als de stuwing van het water tussen de zandbanken, dat terugstroomt naar zee, een volwassen persoon in kniediep water kan omtrekken. Muien zijn een stuk minder gevaarlijk (maar nog steeds niet veilig) bij vloedstroming omdat het water dan juist over de banken heen komt om de zwinnen te vullen. De leegloop en de stuwing in de mui is daardoor aanzienlijk minder.